Piketty vraagt om meer dan ideologisch gekissebis
- Beleid en Publieke Strategie
- 7 september 2014
Het is niet gemakkelijk je voor te stellen dat er in de biologie onderzoekers zijn die van mening verschillen over de waarde van Darwins evolutietheorie. In de biologie heb je geen ‘linkse’ onderzoekers die voor de evolutietheorie zijn en ‘rechtse’ onderzoekers die er tegen zijn. Of omgekeerd.
Iets dergelijks kunnen we ons ook niet voorstellen met belangrijk onderzoek in de medische wetenschappen: als iemand een belangrijke bijdrage levert, bijvoorbeeld inzake een geneesmiddel tegen een verschrikkelijke ziekte, dan zal er toch vrij snel eensluidendheid zijn over de waarde ervan. Dat wil niet zeggen dat er niet kritisch naar het onderzoek gekeken wordt of dat er alleen maar eensgezindheid is. Dat wil wel zeggen dat er voorbij alle kritiek en meningsverschil er het lonkende perspectief van een communis opinio is. Ooit moeten de onrust en ophef tot bedaren komen en zullen de wetenschappers weer rustig hun gang gaan. Wie bijvoorbeeld in de natuurkunde na de recente ontwikkelingen in de Geneefse deeltjesversneller nog twijfelt aan het bestaan van het Higgs-deeltje loopt het risico door vakgenoten niet serieus te worden genomen.
Hoe anders is dat in de economie! Iedereen die de economie een warm hart toedraagt, spreekt tegenwoordig over de bijdrage van de Franse econoom Thomas Piketty. Zijn boek Le capital au XXI siècle, dat in Frankrijk niet eens zoveel ophef veroorzaakte maar na vertaling in het Engels een wereldwijde bestseller werd, is het middelpunt van een controverse die de economische wetenschap splijt. De centrale these van Piketty is welbekend: het kapitalisme tendeert naar steeds grotere vermogensongelijkheid en tast daarmee de bestaanszekerheid van tal van mensen aan. Het vrije marktmechanisme of het kapitalisme als zodanig leidt, anders gezegd, niet tot een rechtvaardigheid en stabiliteit. We hoeven het hier nu niet te hebben over deze these, want ze is, ook in deze krant, reeds gewikt en gewogen. De vraag die we ons naar aanleiding van Piketty’s interventie – en vooral ook naar aanleiding van de heterogeniteit van de reacties erop – wel mogen stellen, is hoe het er eigenlijk met de economie als wetenschap voorstaat. Is een wetenschap die geen enkel perspectief biedt op eensgezindheid eigenlijk wel serieus te nemen? Is het geen veeg teken dat de zogenaamde Nobelprijs voor economie niet wordt uitgereikt door het Nobelprijscomité maar door de Zweedse Rijksbank?
Al deze zaken zijn bekend en ook uitvoerig aan de orde gesteld. Minder bekend is dat Piketty zich ook laat lezen als een soort wetenschapsfilosofische wake-up call voor economen. Voordat hij met zijn alom geprezen en verguisde analyses over de toenemende economische ongelijkheid binnen het kapitalisme begint, maant hij de lezer om eens met een onbevooroordeelde blik naar economische feiten te kijken. Hij wil die lezer aansporen om niet vanuit allerlei theorie naar de ontnuchterende werkelijkheid te kijken. Piketty wordt ‘de nieuwe Marx’ genoemd, maar hij zegt zelf dat hij een “levenslange vaccinatie tegen het communisme” heeft. Nergens durft hij hetzelfde te beweren over het kapitalisme, maar duidelijk is dat hij wil ontsnappen aan wat alle – linkse en rechtse – economen zo teistert: hun neiging om vanuit vaste denkkaders zonder enig spoortje van objectiviteit de werkelijkheid te benaderen.
Het verbazingwekkendste aan Piketty’s bijdrage is niet wat hij zegt over kapitalisme, maar dat hij de economische wetenschap een nieuwe empirisch-positivistische grondslag wil geven. Hoe naïef het ook is, hij wil als het ware helemaal vanaf het begin naar een nieuwe beoefening van de economie. Een cruciale passage gaat als volgt: “Wat mij interesseert, is om op bescheiden wijze proberen bij te dragen aan het vaststellen welke sociale organisatievormen, publieke instituties en politiek het meest geschikt zijn om reëel en efficiënt een rechtvaardige samenleving te vestigen, dat allemaal in het kader van een Rechtsstaat, waarvan de regels voor iedereen van meet af aan bekend en uitvoerbaar zijn en democratisch ter discussie kunnen worden gesteld.” De ethiek druipt ervan af: economen moeten op bescheiden en onvooringenomen wijze nadenken over rechtvaardige instituties. Het is niet moeilijk meer van deze passage aan te wijzen.
Eén ding is zeker: het feit dat zijn bijdrage tot op heden onder vakgenoten alleen maar geleid heeft tot ideologisch gekissebis over de vraag of kapitalisme deugt of niet en niet tot een fundamentele discussie over de economische wetenschap, laat zien dat hij – ondanks alle aandacht – eigenlijk spreekt voor dovemansoren.
30 oktober 2014 start de opleiding Organisatie, Zingeving en Ethiek, waarin dergelijke thema’s behandeld worden. Wilt u meer weten? Download hier de brochure!
Deze column is gepubliceerd in het Financieel Dagblad, 13 juni 2014.